Kaas

Op een dag kreeg ik een pup. Kaas. Een wollig hondje in zakformaat, niet zwaarder dan een pak vla. Zo’n pup moet een aantal keren per dag worden uitgelaten. Op ons allereerste uitlaatrondje ontmoet ik een kranige dame ergens in de vijftig met een Newfoundlander, een knoeperd van een hond die volgens mijn timmermansoog minstens vijftig kilo weegt. De hond springt tegen mij op en plaatst zijn poten tegen mijn borst. Daardoor hel ik achterover als een populier met tegenwind. Ik weet met een atletische heupbeweging achterwaarts een beschamende val op het achterwerk nog net te voorkomen. “Ga laaglaaglaag”, buldert de vrouw, en zegt op spreektoon tegen mij: “Geen zorgen meneer, ze is alleen maar een beetje speels.” Ze verheft haar stem opnieuw en blèrt: ”Sasja! Ga laaglaaglahaag! Saasjaha. Afafahaf!”. Sasja luistert niet en lebbert vol overgave mijn gezicht af met haar reuzentong.